Zes duiven van de soort Columba livia werden gekocht bij een lokale duivenmelker. De duiven werden gehuisvest in individuele kooien met temperatuur en licht controle en vrije toegang tot water en grit. Om voedsel te verkrijgen moest echter een puzzel worden opgelost. In de wand van de kooi zaten drie knopjes met gekleurde lampjes (wit rood en groen) waarop de duif kon pikken. De knopjes waren verbonden met luikjes én met een computer. Achter één luikje zat voer. (De hoofdprijs) De computer bepaalde random achter wélk luikje voer zat en registreerde elk contact tussen snavel en de knopjes. Vóór de duif kon beginnen met pikken brandden alle drie de knopjes wit. Geen enkel luikje ging open bij de eerste pik. Ná die eerste pik gingen alle lampjes voor de duur van één seconde uit. Daarna zette de computer twee lampjes weer aan nu met groen licht. Op het knop-lampje wat uit bleef had de duif niet als eerste gepikt. Dat was ook altijd gekoppeld aan een leeg luikje. Als de duif pikte op het niet brandende knopje dan leverde dat zeker niks op. Eén testronde was dan voorbij. De duif leerde dan dat geen licht betekent geen eten.
Eén van de twee knop-lampjes die wel weer brandden was door de duif als eerste aangepikt. (Daar kon voer aan verbonden zijn) Het andere verlichte knopje was nog niet aangepikt. (Daar kon ook voer achter zitten). De overeenkomst met het Monty Hall probleem is evident. Ook een duif kiest in eerste instantie veel vaker voor het knopje waar hij al eerder voor gekozen had. Hoe snel zou de duif door krijgen dat wisselen van keus vaker eten oplevert? Ingeval van een keus die eten opleverde ging het luikje drie seconden open en kon de duif een paar happen nemen. Daarna begon weer een nieuwe testronde. De hongerige duif wilde maar al te graag blijven mee werken. Na twee weken deden de duiven in 97% van de gevallen de meest kansrijke keus. Ze hadden door gekregen dat wisselen voordeliger is.
Het experiment werd ook uitgevoerd met studenten. De Amerikaanse psychologen Walter Herbranson en Julia Schroeder hebben onderzocht of mensen getraind konden worden dit probleem op te lossen. Een groep eerstejaarsstudenten deed het experiment 100 keer. Bij de eerste 50 pogingen werd gemiddeld 57 procent van de keren gewisseld, bij de laatste 50 was dit 66 procent … veel minder dan bij duiven.
Waarom is het altijd verstandig om in het “Monty Hall problem” de eerste keus te verlaten en in tweede instantie de andere optie te kiezen? Noem de drie keuzen A B en C. Alle drie geven 1/3 kans op de prijs. Stel: in eerste instantie kies je voor B. (1/3 kans) Dan zit bij A én C 2/3 kans op prijs. Als dan getoond wordt welke van die twee je niet moet hebben is de kans op de prijs bij de optie die overblijft niet 1/3 maar 2/3. Dat duiven dat beter door hebben dan universitair studenten geeft aan dat weinig hersenvolume niet altijd gepaard gaat met domheid. Misschien denken duiven niet na maar leggen ze feilloos vast door “trial and error” wat de beste strategie is. Mensen denken wél na en kunnen maar niet geloven dat verandering van keus doet eten.
klik hier voor meer gegevens over deze experimenten
Ik ben beter in statistiek dan eerstejaars studenten